“Het is het verhaal van een carrière”, zegt Simone Kroll, om dan verder te gaan met de woorden “hoewel carrière misschien een groot woord is”[1]. Dit is meteen een perfecte samenvatting van de verwezenlijkingen en waarden van het atelier voor architectuur en stedenbouw Simone en Lucien Kroll: een aanzienlijke hoeveelheid opdrachten – meer dan 100 projecten tussen 1955 en 2008 –, een niet-aflatende inzet en een oprechte bescheidenheid. Maar Simone en Lucien Kroll werden steeds opnieuw aangetrokken tot complexe situaties, op te lossen conflicten en in te lossen vereisten en kozen nooit voor de gemakkelijkste weg. In touch met de hedendaagse realiteit en bezorgd over de wereld zoals die ervoor staat, zijn ze op 94-jarige leeftijd tegendraadser en anarchistischer dan ooit tevoren. De Lifetime Achievement Award van de Brussels Architecture Prize brengt deze pioniers op het vlak van participatie en ecologie voor het voetlicht en beloont het lange, moeilijke maar gelukkige parcours van dit buitengewone ontwerperskoppel.
Ik lieg als ik zeg dat ik hier een objectief portret geef. Dat is dan ook moeilijk na vier jaar aan een documentaire[2] te hebben gewerkt met Simone en Lucien Kroll. Deze momenten van zeldzame vertrouwdheid hebben onvermijdelijk hun stempel op mij gedrukt. Niemand die hun pad kruist, blijft onverschillig, noch voor hun scherpzinnige woorden, noch voor hun prachtige woonst, noch voor hun stugge persoonlijkheid, die een mix biedt van bijtende humor, een bewonderenswaardige vrijgevigheid, een onthutsend cynisme en een complexe, humanistische, anarchistische manier van denken. Je moet er even aan wennen voor je ervan kunt genieten. De lijst met onvoltooide projecten doet vermoeden dat dit brutale kantje hen soms parten heeft gespeeld. Er werd weinig water bij de wijn gedaan, zoals Paul Davies aangeeft in The Architectural Review: “Niemand hield langer en kordater voet bij stuk dan Kroll”[3].
Lucien Kroll, geboren in 1927 en afgestudeerd aan La Cambre, begon zijn loopbaan bij Charles Vandenhove. Toen hij in 1956 in Lyon Simone Pelosse ontmoette, was hij al een gevestigd architect en was Simone een bekende plaatselijke figuur. Na haar studies aan Arts et Métiers in Parijs werd ze pottenbakker, maar ze was ook politiek actief in haar wijk en was een bezieler van het intellectuele netwerk van Lyon. Gaston Bachelard, Célestin Freinet, Bocuse en zelfs Le Corbusier kwamen bij haar over de vloer en zaten er samen aan tafel met haar buren.
Simones bijdrage aan het werk van het atelier werd pas later erkend: haar werk als coloriste en tuinierster werd voor het eerst belicht op het festival van Chaumont-sur-Loire in 1992, waar ze een moestuin aanlegde, en vervolgens in de tentoonstelling Tout est paysage bij Cité de l’Architecture in Parijs, in 2016 te zien in Brussel, met als ondertitel ‘Simone & Lucien Kroll’. Toch worden haar intellectuele bijdragen – haar cultuurwereld is oneindig en haar kennis van de natuur encyclopedisch – en haar rol als onmisbare gesprekspartner in het atelier nog steeds grotendeels onderschat.
Atelier Kroll was zeer actief tussen 1970 en 1990: in deze periode van architecturale bevraging was de aangewezen vijand het modernisme met zijn functionalistische afwijkingen. “Architectuur kan niet rationeel zijn! Een locomotief wel, maar een huis niet! Een huis heeft een zekere warmte, het is geen machine. Dat zei Le Corbusier, maar hij wist er niets van!”[4] Uit de as van deze wereld moest een architectuur ontstaan die zo dicht mogelijk bij de bewoners stond. De Krolls hebben hun leven hieraan gewijd. Uit deze strijd, die sommigen als naïef of karikaturaal zouden bestempelen – Strauven ging zelfs zo ver het “architecturaal exorcisme” te noemen en Jenks “totalitarisme”[5]– blijven projecten over die destijds ongezien waren en getuigen van een grote multidisciplinariteit. Atelier Kroll is bijna uitsluitend geïnteresseerd in de meest alledaagse en intieme aspecten van architectuur: de woning, die ze noodzakelijkerwijs als collectief en participatief beschouwen. “Geen bewoners, geen plannen”[6]: Simone en Lucien leggen hun oor te luister, verzamelen informatie en verdiepen zich in de wijken en steunen op de deskundigheid van psychologen, sociologen, etnologen en avant-gardistische pedagogen om hun participatieve methoden te ontwikkelen.
Davies benadrukt hoe dicht ze bij de denkers van hun tijd stonden: “Door zijn autoriteit als deskundige te ontkennen en de bestaande bouwprocessen te ondermijnen, kwam Kroll waarschijnlijk zo dicht bij het werk van de sociale theoretici Henri Lefebvre en Guy Debord als voor een architect maar mogelijk is”. Na de bouw van hun eigen groepswoningen in Oudergem, en het mislukken van het grootschaligere COABITA, een project van enkele honderden woningen ontworpen met Marc Wolff, zagen ze hun meest emblematische gebouw verrijzen: het Mémé, in Sint-Lambrechts-Woluwe.
Voor dat gebouw, dat onderdak biedt aan 300 studenten, doorliepen Simone en Lucien een participatieproces van lange adem en trachtten ze toekomstig gebruik op te nemen in een open bouwvorm. Een ecologische bekommernis ‘avant la lettre’ zorgt ervoor dat de architectuur in de complexiteit van het sociaal en stedelijk weefsel past en toen al de notie van omkeerbaarheid van de constructie bevat, die vandaag essentieel is geworden. Volgens Patrick Bouchain “is het de eerste democratische uiting van een architectuuropdracht. Het Mémé definieert wat participatieve architectuur kan zijn, volledig transformeerbaar en aanpasbaar, zoals sociale architectuur moet zijn.” [7]
Het Mémé en zijn site – het Almastation en twee andere gebouwen – zijn het toneel van Lucien Krolls laatste veldslag op Belgische bodem. De werf geeft aanleiding tot een vermaning van de Orde van Architecten, een bijna fatale klap voor het bureau, maar volhardend krabbelden de Krolls terug recht om hun carrière elders verder te zetten. “Ik ben een kofferarchitect: ik word opgehaald, ergens afgezet en ik werk.”[8] Er volgden huisvestingsprojecten in Frankrijk – Marne la Vallée, Cergy-Pontoise, een sanering van sociale woonblokken in Montbéliard,… – en in Nederland, naast een paar meer afgelegen projecten in Duitsland, Italië en zelfs in Rwanda.
Terwijl Simone en Lucien in het buitenland heel wat bekendheid hebben genoten, was het paradoxaal genoeg het Mémé waarover de meeste inkt is gevloeid. Francis Strauven is voorzichtig in zijn beschrijving van “het dak dat blijvende tekenen vertoont van schade na een orkaan”. Hij geeft echter toe dat het gebouw de geschiedenis zal ingaan: voor hem is het een “ruïne in aanbouw (…) die tegelijkertijd, met een verontrustende ironie, een breuk in de geschiedenis van de hedendaagse architectuur bezegelt.” De critici zijn nooit mild geweest voor de projecten van atelier Kroll, wat fascinerende literatuur heeft opgeleverd vol gedetailleerde argumenten en pogingen tot analyse. Het is alsof de Kroll-projecten, ondanks de controverse, de deugdelijkheid hadden om toch steeds een hoogkwalitatief debat op gang te brengen.
Lucien Kroll moedigt kritiek dan ook aan en vat het niet persoonlijk op. In feite trekt hij zich weinig aan: “Hoe mensen zich voelen in een gebouw, is oneindig veel belangrijker dan hoe het eruitziet.”[9]. Over het Mémé herinnert hij zich: “Ik kreeg te horen: het lijkt nergens op. Natuurlijk lijkt het nergens op, dat was juist zijn troef!”[10] Over één punt zijn de critici het echter eens: er bestaat zoiets als een Kroll-stijl. Het lijkt dus wel degelijk ‘ergens’ op. Het is een architecturale stijl die Davies als volgt definieert: “meer verrassend eigenzinnig dan demonstratief expressief, rijk aan ongewone materialen, variëteit en detail, niet zozeer bedoeld om de creativiteit van de auteur te benadrukken, maar eerder het proces in plaats van het product”.
Wat kan ons beroep leren uit dit hindernissenparcours? Door radicaal van architecten te eisen dat ze hun deskundigheid temperen om beter te kunnen luisteren naar de noden, stellen Simone en Lucien Kroll eigenlijk dat we onze rol onophoudelijk in vraag moeten stellen. Door minder aantrekkelijke vormen te bouwen, zetten ze ons aan om meer aandacht te besteden aan de processen in plaats van aan het eindresultaat. Door bouwmethoden heruit te vinden, herinneren ze ons eraan dat de architect over een bijzondere kracht beschikt, namelijk die van zijn verbeelding: een krachtig wapen om de kwaliteit van onze leefruimten te verbeteren.
Wat de Krolls ons kortom nalaten, is misschien wel dit: een grondige herdefinitie van ons beroep. Lucien zei me ooit: “Architecten zijn gewapende romantici. Ze hebben een kracht, die van hun project. Betekenis en schoonheid zijn hun vak. Niet techniek, niet financiën… wel poëzie. Er zijn veel architecten die geld verdienen, en ze doen dat zo goed mogelijk. Ik bekritiseer ze niet. Maar het betekent niets. En dan zijn er die dromen… en fragmenten van die dromen komen terug in hun gebouwen.”[11]
Tekst: Élodie Degavre
[1] Simone Kroll, in een gesprek op 06/03/2020.
[2] De documentaire ‘La vie en kit’, geregisseerd door Élodie Degavre, werd gedraaid tussen januari 2017 en mei 2021.
[3] De citaten van Paul Davies zijn afkomstig uit Davies, Paul, ‘Lucien Kroll (1927-) Simone Kroll (1928-)’, in Belgium / the Architectural Review, Uitgave 1454, september 2018
[4] Lucien Kroll, in een gesprek op 13/06/2019.
[5] De citaten van Francis Strauven komen uit Strauven, Francis, 1976. ‘De anarchitectuur van Lucien Kroll’, in Wonen TA/BK nr. 12, p. 4-10.
[6] Kroll, Lucien & Simone, ‘Soixante et une architectures manifestes’, Sens&Tonka, 2015, p. 29
[7] ‘Exposition au Lieu Unique (Nantes): Simone et Lucien Kroll, architectes utopistes’, Ouest France, 25/09/2013
[8] ‘Lucien Kroll, architecte’, uitzending Portait, RTBF, 27/03/1985.
[9] ‘Lucien Kroll, architecte’, uitzending Portait, RTBF, 27/03/1985.
[10] Lucien Kroll, in een gesprek op 13/06/2019.
[11] Lucien Kroll, in een gesprek op 14/02/2020.


