‘SportinGenk’ is sensationeel. De sportcampus ligt op een open plek in een bosrijk gebied. Als je het terrein oprijdt, ontdek je in één klap het complex: twee gebouwen die trots en stralend wit uitstijgen boven de lagergelegen parking. Omkranst door een smetteloos grasveld, met op de achtergrond een dicht bos, lijkt het een fata morgana van de sixties: gebouwen als sculpturale, gedurfde gebaren, zonder complexen. Monumenten voor een nieuwe tijd.
Na die eerste roes besef je dat maar een van die twee gebouwen inderdaad uit die tijd dateert – nu ja, uit 1975. Het andere, een ontwerp van Bel Architecten, kwam er pas in 2018 naast te staan. Het redde zo het oudere gebouw. Erfgoedzorg hoeft niet altijd truttig te zijn.
Het verhaal begint rond 2010 met een Open Oproep om het zwembad annex sportcomplex van Isia Isgour en André Paduart uit 1975 uit te breiden. Dat complex bestaat uit twee delen. De basis is een massieve, metershoge plint van wit beton, die deels in een talud verzonken is. Daar bevond zich een sport- en turnhal. Daarboven, wat meer naar het noordwesten, prijkt het dak van het zwembad, met in de sokkel de badkuip, technische ruimtes, kleedruimtes enz.
Dat dak is een huzarenstukje: het zweeft boven de sokkel als open geplooide vlindervleugels. Deze hyparschaal, door verstijvingsribben opgedeeld in zes vlakken, zou naar verluidt slechts 6 tot 8 cm dik zijn, maar overspant een hal van ruwweg 70 bij 40 m, zonder enige tussensteun. Zelfs vandaag imponeert dat nog. Dat ligt niet alleen aan de ingenieurskunst van Paduart, maar vooral aan de subtiele volumewerking. De plint en het dak houden elkaar visueel in evenwicht, en het geheel is zo mooi ingebed in het golvende landschap dat je niet beseft hoe hoog die plint wel is. Dat merk je pas aan de oostzijde, waar een zeer stoere glasvliesgevel inkijk biedt in de sporthal.
Deze sporthal bleek in 2010 echter te klein voor de vraag naar ruimtes voor balsporten en turnsport, en bovendien ook te laag naar huidige zaalsportnormen. De Open Oproep vroeg daarom een oplossing voor een uitbreiding in hoogte, lengte en breedte van deze plint. Bel toonde aan dat zoiets noch architecturaal, noch logistiek bevredigend op te lossen viel. Elke uitbreiding zou de zorgvuldige compositie van Isgour uit het lood slaan, en de groenbuffer met de Emiel Van Dorenlaan opheffen.
Toch vond Bel een elegante uitweg. Isgour voorzag oorspronkelijk een hele campus met diverse gebouwen naast het huidige complex, helemaal in de geest van CIAM na de oorlog. Zonder dat plan naar de letter te volgen, was dat wel een vrijbrief om parallel aan het bestaande complex, op zo’n 40 meter afstand ervan, een tweede, nieuw complex voor balsporten te bouwen. De bestaande sporthal kon dan geoptimaliseerd worden voor turnen, dansopleidingen etc. Tussen beide gebouwen moest dan een aangename buitenruimte met zitbanken en speeltuigen komen. Zo geschiedde.
Bijzonder is echter dat Bel intuïtief begreep dat deze complementaire sporthal geen ‘schoendoos’ mocht zijn, maar eenzelfde constructieve en sculpturale bravoure moest hebben als het bestaande gebouw, zonder er op te lijken (net zoals in Chandigarh geen twee gebouwen op elkaar lijken, maar elkaar wel naar de kroon steken). Dat is hen, met de hulp van Laurent Ney, erg goed gelukt.
Het gebouw bestaat uit drie paraboolvormige schalen die tegen elkaar aandrukken. Die parabolen werken nagenoeg zuiver op druk. De middelste schaal komt niet tot op de grond, maar stopt aan de intersectie met de buitenste twee. Samen creëren ze een enorme, quasi onbelemmerde ruimte van ca. 80 bij 60 m. Die wordt halverwege doorgesneden door een balk waarin kleedruimtes en dienstruimtes ondergebracht zijn. Tribunes schuiven er aan beide zijden tegenaan. Bovenop deze balk bevindt zich een platform dat onder de drie schalen doorloopt. De cafetaria kreeg er een plek.
Dat platform maakt de enorme maat van de structuur tastbaar. Je merkt daar ook hoe slim daklichten verwerkt zijn in de constructie om maximaal daglicht toe te laten. Het is ook allemaal piekfijn afgewerkt, met een prima klankkwaliteit bovendien – een heikel punt in sporthallen. Ook na drie jaar gebruik ziet het er nog nagelnieuw uit. Ook dat is uitzonderlijk.
Maar het echte wonder is dat Bel hier een teletijdmachine installeerde. Het nieuwe gebouw redt het oude van betekenisloze ‘verledenheid’. Het gedachtegoed van het monument wordt terug springlevend, niet door uitzichtloos gefrutsel aan details, maar door er een jonger broertje naast te plaatsen dat onverbloemd, maar in een eigen toonaard, bevestigt: dit is hoe we de wereld als architecten kunnen denken.