Het Provinciehuis in Antwerpen, ontworpen door Xaveer De Geyter Architecten, is een fotogeniek en indrukwekkend gebouw. Ingenieurs van het Duitse bureau Bollinger+Grohmann bedachten een intelligente structuur die de toren overeind houdt.
In 1960 definieerde Ada Louise Huxtable het geslaagde evenwicht tussen constructie en architectuur: “The fusion of structural function and abstract form creates a kind of building that is so fundamentally right that most other architecture seems superficial beside it.” Waar het op aankomt, is dat gebouwen hun overwinning in de strijd met de zwaartekracht tonen, zonder al te triomfantelijk en zwaar uit te pakken, maar ook zonder te doen alsof er niets aan de hand is.
Als er één recent gebouw is in België dat deze strijd ter harte neemt, dan wel het Provinciehuis in Antwerpen, ontworpen door Xaveer De Geyter Architecten, met Bollinger+Grohmann als structuuringenieurs. Niet zelden is het Provinciehuis omschreven als een object of als een spectaculair icoon. In een gesprek met Sarah Whiting in het recente nummer van El Croquis gewijd aan het werk van XDGA heeft De Geyter het over “a deformed volume that makes it an iconic object”. Het bijzondere aan het Provinciehuis is dat het gebouw integraal een structuur is, als een samenhangende verzameling van elementen. Wat het project singulier maakt, is de manier waarop de vorm mogelijk wordt dankzij de constructie.
De acht bovenste verdiepingen van het volume van het Provinciehuis zwenken weg naar het zuiden, met de noordwesthoek als rotatieas. Elke verdieping keert dus een beetje meer achteruit. Die zwenking mogelijk maken was de grootste uitdaging voor de ingenieurs, met als bijkomende moeilijkheid de inkomhal op de benedenverdieping, loodrecht op het hoofdgebouw, dat onderaan als een brug de hal overspant, en op die manier een publiek terras doet ontstaan.
Het Provinciehuis wordt paradoxaal genoeg gedragen door het element dat de ‘draai’ van het gebouw bij uitstek belichaamt: de gevel, opgebouwd uit driehoekige venster- en muurelementen uit gewapend wit zichtbeton. De belangrijkste uitdaging voor de structuuropbouw bestond in het verstevigen van de toren, door zowel rekening te houden met de ongewone uitlijning door de verdraaiing als met de optredende windlasten. De dragende maar geperforeerde gevel maakt het ook mogelijk om kolommen weg te laten op de verdiepingen, wat tot overspanningen van 19 tot 25 meter leidt.
Toch maken ook andere elementen deel uit van de structuur. Twee circulatiekernen in zwart zichtbeton verzekeren mee de stijfheid van het gebouw, en ook de vloerplaten spelen een belangrijke rol in het overdragen van de verticale belastingen. Op de vierde en vijfde verdieping overspannen drie stalen vakwerken het lagere deel van het gebouw: de buitenste spanten zijn ingebed in het beton en werken deels als composietconstructie, maar ze moeten net als de muur ook ruimtelijk gekromd zijn, en toch de dikte van die muur nergens overschrijden.
Het verhaal over de structuur van het Provinciehuis kent nog veel meer spannende episodes, zoals de parametrische geometriestudies, de weefpatronen van het wapeningsstaal, of de combinatie van paal- en plaatfundering. Veel van die episodes zijn het gevolg van een soort functioneel en rationeel formalisme, ingegeven door het besef dat sommige publieke gebouwen mogen opvallen, in de 21ste eeuw misschien nog meer dan voorheen.